“Mijn broer en ik werden zondag 14 april ’s ochtends om zes uur door mijn ouders gewekt omdat de gevechten bij de Heerebrug, het station en de Ubbo Emmiussingel begonnen waren. Mijn slaapkamer (op de Ubbo Emmiussingel 21) was recht tegenover het houten botenhuis van De Hunze, dat in brand stond, evenals het botenhuis van Aegir”, vertelt Feico. De botenhuizen van De Hunze en studentenroeivereniging Aegir lagen indertijd in de Zwaaikom in het Verbindingskanaal, op de plek waar nu het Groningen Museum staat. “Ik ben dus wel het enige Hunzelid dat het toenmalige botenhuis heeft zien afbranden.”
De bevrijding van Groningen begon op 13 april 1945, toen de eerste Canadese troepen vanuit Eelde-Paterswolde de stad binnentrokken. Via de Paterswoldseweg en de Parkweg probeerden de troepen de Parkbrug te bereiken. De gevechten in die paar honderd meter straat waren zo hevig dat de Canadezen het ‘Klein Stalingrad’ doopten. Langs de Parkweg moest huis na huis, soms verdieping na verdieping gevochten worden. Op 14 april staken de Duitsers de botenhuizen van De Hunze en Aegir in brand om een beter uitzicht richting het station te krijgen. De familie Camphuis schuilde die ochtend voor de gevechten in de kelder.
“Die kelder was nogal groot en was ruim van te voren al door mijn ouders voor een dergelijk verblijf voorbereid. Het meest angstige moment is voor mij wel geweest toen op Ubbo Emmiussingel 3, een huis dat door de Duitsers de hele oorlog bezet was, in de kelder een munitie-opslag ontplofte. Zelfs in onze kelder voelde het alsof je met een schip heen en weer geslingerd werd. Maar gelukkig was ons huis solide genoeg om niet in te storten.” Die avond stond de hele singel vanaf nummer 1 in brand, vertelt Feico. Die brand kwam steeds dichter bij het woonhuis van de familie Camphuis. “Mijn ouders en beide broers hebben toen zo veel mogelijk huisraad in de grote tuin gebracht terwijl ik met een emmer en een pannetje water rondliep om alles, wat door de vonkenregen in brand dreigde te raken, te blussen. Ook bracht ik spullen uit mijn kamer (Een kamer waarin ooit vóór 1928 zelfs koningin Wilhelmina had geslapen!) naar de tuin. Daarbij realiseerde ik me nauwelijks hoe gevaarlijk dat was omdat aan de voorkant geschoten werd.” In de loop van die nacht draaide de wind naar het westen en begon het een beetje te regenen. Daardoor, en omdat een beginnende brand op huisnummer 17 werd gesmoord toen het dak van dat pand instortte, bleven de huizen verderop aan de singel gespaard. “De volgende ochtend, zondag 15 april, vandaag 75 jaar geleden, verschenen de Canadezen en waren we bevrijd. Hoe ik zo gek kon zijn om daarna de straat op te gaan en te kijken is me een raadsel. Hier en daar lagen een paar dode Duitse soldaten bij hun schuttersputjes, maar daar was ik, vreemd genoeg, niet erg van onder de indruk. Bij het Hereplein aangekomen, zag ik dat daar nog over en weer geschoten werd en dus ben ik maar snel weer naar huis gegaan.” Tijdens de bevrijding van de stad werd niet alleen het botenhuis in de as gelegd, maar ging ook het grootste gedeelte van de vloot verloren – boten met namen als Libel, Kemphaan en Wellgunde. Een aantal boten was kort voor de gevechten uit voorzorg ondergebracht bij een van de leden in de Oosterstraat, maar ook die tijdelijke opslag ging tijdens de slag in vlammen op.
In 1946 kreeg De Hunze als oorlogsbuit drie boten die eigendom waren geweest van de Die Deutsche Turn- und Ruderverein in Rotterdam. De jonge Feico hield aan de bevrijding een jarenlange hekel aan knalvuurwerk over, vertelt hij. “In militaire dienst had ik daar geen last meer van, maar gelukkig heb je daar als luchtvaartmeteoroloog ook niet meer veel mee te maken. Dat was dus mijn verhaal van de bevrijding.”